Op een dag werd Dachtetniet wakker uit een boek in een bed van zeven matrassen en zijden lakens met het glasheldere besef dat ze een dubbele bodem in haar hoofd had waar een wonderlijke schat verborgen lag. Om de schat te vinden zou ze alleen maar door de planken vloer van haar krakend brein hoeven zakken. Nog voordat ze haar ogen open kon doen om uit bed in de nieuwe dag te stappen en op ontdekkingsreis te gaan, klonk een snerpend stemgeluid uit de radio op het nachtkastje dat haar aan haar haren uit het hemelse bed trok en op de koude grond smeet. Door deze vloer zakken was uitgesloten. Terwijl ze probeerde op te staan, raasde de radiostem, waarvan het geluid almaar toenam, voort. Ze herkende hem: het was de Galm-van-duizend-decibel. Altijd was hij op de radio als zij op het punt stond iets buitengewoons te ondernemen. De Galm-van-duizend-decibel drong het hoofd van Dachtetniet binnen om er nooit meer uit weg te gaan. Ze moest oefeningen doen, galmde het, schrijven in schoonschrift, 36.000 kilometer de wereld rond en dan, als de punt van de laatste zin de hoofdletter van de eerste kon aanraken, zou ze een toverformule cadeau krijgen; een bode in rood livrei zou hem aanreiken in de vorm van een aangetekende brief, een duif op het dak van de schuur zou een S.O.S-bericht koeren of een kraai in de dakgoot zou haar een gouden sleuteltje voorhouden dat op het slot met de geheime cijfercombinatie paste, het slot in haar hoofd.
‘Met links,’ brulde de Galm, ‘met links moet je schrijven, jij rechtshandige, lineair-denkende schlemiel!’
De decibellen namen nog steeds toe. In de slakkenhuizen in haar oren sloegen paukenisten met mokerslagen op aanbeelden. Twaalf slagers uit Kampen, één en dezelfde stem. In een flits van serendipiteit en daadkracht greep Dachtetniet naar het glas op het nachtkastje naast de radio waar een bodempje whisky in was achtergebleven de vorige avond en liet de vloeistof in haar oren lopen. De Galm-van-duizend-decibel raakte hierdoor zo in trance dat hij haar trommelvliezen aan rafels sloeg. Toen was het stil. Niet de stilte van haar huis vóór het slapen gaan, of de stilte die voorafgaat aan een eerste klinkende noot, niet de stilte van vóór de schreeuw van het net geboren kind. De Galm had een gat geslagen in de vloer van het oor, waar Dachtetniet nu doorheen kon stappen. Dit was de stilte van De Dubbele Bodem. Dachtetniet ging liggen in die stilte als in een bed met zeven matrassen en zijden lakens en begon te schrijven. Aan één stuk. Als een solozeilster de wereld rond.